-
1 stream
n. stroom; beek--------v. stromen; wapperen, fladderenstream1[ strie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stroom(pje) ⇒ water, beek♦voorbeelden:3 go with/against the stream • met de stroom mee/tegen de stroom in gaan————————stream22 wapperen ⇒ waaien, fladderen♦voorbeelden:his face was streaming with sweat • het zweet liep hem langs het gezichtII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 alms
-
3 ante
n. geld ingezet bij een weddenschap--------pref. voor; pre---------v. wedden; zijn bijdrage betalenante1[ æntie-] 〈zelfstandig naamwoord; meestal enkelvoud〉————————ante2〈 werkwoord〉 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 -
4 behest
-
5 fever
-
6 mew
n. miauw, gemiauw--------v. miauwenmew1[ mjoe:]1 stall(ing)en 〈 vroeger voor paarden, nu voor auto's〉 ⇒ straatje met tot woonhuizen omgebouwde stall(ing)en————————mew2〈 werkwoord〉1 miauwen -
7 mutter
-
8 mystique
-
9 rent
n. huur; pacht; scheur--------v. huren, pachtenrent1[ rent] 〈zelfstandig naamwoord; in betekenis 0.1 en 0.2 meestal enkelvoud〉3 scheur(ing) ⇒ kloof, barst; tweespalt, schisma♦voorbeelden:————————rent2♦voorbeelden:1 this flat rents at/for \\td150 a month • de huurprijs van deze flat is \\td150 per maandII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 huren————————rent3→ rend rend/ -
10 stop-go
stop-go, go-stop〈meestal enkelvoud; ook attributief〉 〈Brits-Engels; informeel〉 -
11 toll
n. belasting, tol; prijs; bloedbad; (het) luiden (van de klok)--------v. luiden (v. klok), slaan (het uur)toll1[ tool] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:take toll • tol heffentake a heavy toll • een zware tol eisen————————toll2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
12 bar
n. stang; tralie; tussenschot; wegversperring; salon; bar--------prep. zonder; behalve---------v. op slot doen, sluiten; versperrenbar1[ ba:]♦voorbeelden:bar of gold • baar goudbar of soap • stuk zeep4 a medal with a bar on the ribbon • een medaille met een balk/gesp op het lint→ horizontal horizontal/, parallel parallel/♦voorbeelden:be tried at (the) bar • in openbare terechtzitting berecht wordenIII 〈zelfstandig naamwoord; meestal Bar; the; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:————————bar2〈werkwoord; barred〉♦voorbeelden:2 bar oneself in/out • zichzelf binnen/buitensluiten————————[ ba:ring] 〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:all bar one • alle(n) op één nabar none • zonder uitzondering -
13 while
conj. tijd; terwijl; hoewel--------n. tijd; tijdsperiode; klein uurtje; moeite--------prep. terwijl--------v. tijd genieten; tijd doen laten omgaanwhile1[ wajl] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉♦voorbeelden:worth while • de moeite waardthey will make it worth your while • je zult er geen spijt van hebben(every) once in a while • af en toe, een enkele keerwe haven't seen her for a long while • wij hebben haar lang niet gezienin a little while • binnenkort(for) a while • een tijdje, een ogenblikall the while • de hele tijd————————while2♦voorbeelden:2 while her classmates played games she would go for walks in the countryside • terwijl haar klasgenoten spelletjes deden, ging zij meestal wandelenwhile she has the talent she does not have the perseverance • hoewel ze het talent heeft, zet ze niet door3 the house was tidy while the garden was in perfect order • het huis was netjes en de tuin was ook perfect in orde -
14 youth
n. jeugd; jongeling[ joe:θ] 〈meervoud: youths [joe:ðz]〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:from youth onwards • van jongs af (aan)III 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский